Nu de grote gevolgen van de coronacrisis na de zomer worden verwacht, worden de eerste onderzoeken en conclusies over een ‘nieuwe’ aanpak in schuldhulpverlening al gepresenteerd. De nadruk ligt daarbij op coaching, om de veerkracht van de schuldenaar te stimuleren en behouden.
De groep die extra aandacht krijgt is de lager opgeleide schuldenaar. Welke belemmeringen ervaren ze en hoe kunnen de negatieve emoties die bij voorzieningengebruik zoals re-integratie en schuldhulpverlening een rol spelen, omgezet of zelfs voorkomen worden. Een aanpak die zijn wortels (mede) lijkt te hebben in Mobility Mentoring®.
Volgens dat onderzoek zijn er tijdens schuldhulpverlening proceselementen (brieven, gesprekken, digitale portals) die op de schuldenaar niet neutraal overkomen. Deze proceselementen worden als belemmerend ervaren vanuit het oogpunt van een schuldenaar die vanwege zijn schulden met stress leeft en de wereld vanuit een negatief gezichtspunt beschouwt.
De wisselwerking tussen professional en schuldenaar kan daardoor al snel verstrikt raken in legio vormen van onderlinge irritatie en frustratie. Doel is te communiceren op een manier die leidt tot een goede samenwerking waarin schuldenaar en professional zich beide verbinden aan de trajectdoelen tijdens de schuldhulpverlening.
Daarnaast is digitalisering ook een aandachtspunt. Websites, apps en portals zijn afgestemd op wat een gemiddelde schuldenaar kan. Iedereen onder dat gemiddelde, en dat is een grote groep, wordt daarmee niet bereikt. Hierdoor haken veel schuldenaren voortijdig af en verdwijnen uit beeld (of komen niet eens in beeld) van de instanties die mogelijk hulp kunnen bieden.
Wat in dit hele verhaal opvalt, is dat de aandacht bij de schuldenaar wordt gelegd. Wat in dit verhaal ontbreekt, is een historische blik.
Want wat wordt vergeten, is hoe instanties zich de afgelopen dertig jaar hebben gepresenteerd, en hoe ze zich profileren, bewust of onbewust. Factor van belang is het ‘gepast wantrouwen’ dat uitgestraald wordt door vele van oorsprong dienstverlenende instanties in het sociaal domein. Toon, benadering en formulering zijn zwanger van de ‘potentieel profiteur’ en ‘aankomend fraudeur’ gedachtes. Veel organisaties in het sociaal domein bezigen de afgelopen decennia standaard waarschuwende teksten, straffende taal en strenge uitgangspunten, om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de dienstverlening. Vermeend misbruik.
Voor vele schuldenaren is dat een diep ingesleten beeld. Het speelt vaak een doorslaggevende rol in de besluitvorming wel of geen beroep te doen op hulpverlening. De door staatssecretaris van Financiën Van Huffelen omschreven “institutionele vooringenomenheid” van de Belastingdienst in de toeslagenaffaire, illustreert die ingebakken houding van wantrouwen zonder weerga.
Zolang de publieke dienstverlening daarin geen cultuuromslag maakt en het bestaande mensbeeld handhaaft, is iedere aanpak die meent bij de schuldenaar iets te moeten of kunnen veranderen, zinloos. De presentatie van dienstverlenende instanties in de sector speelt de hoofdrol, vormt de eerste en belangrijkste drempel. De wantrouwende basishouding, die cruciale onderstroom, gebrandmerkt in de bedrijfscultuur, dient aangepakt te worden.
Want velen melden zich niet, uit angst beschuldigend of denigrerend toegesproken te worden. Of als opstandig kind behandeld te worden. Om vervolgens bedolven te worden onder terminologie, opdrachten en formulieren. Een uitgebreid eisenpakket, gevuld met juridisch jargon, ingegeven door fundamenteel wantrouwen vertaald in zogenaamd verantwoorde bureaucratie.
In het kader van vroegsignalering ondervinden instanties veel hinder van hetzelfde imago – dat ze zelf opgebouwd hebben. Mensen met schulden die hulpverleners op huisbezoek krijgen doen niet open, wimpelen af, ontkennen dat er problemen zijn. Dat wordt meestal uitgelegd als schaamte of taboe. Dat kan meespelen, maar wat een minstens zo grote rol speelt, is de karakterisering die gemeentelijke organisaties over zichzelf hebben gecreëerd, die zich (onbewust) in de hoofden van vele hulpbehoevenden heeft vastgezet: zij zijn de belichaming van ambtelijk wantrouwen. Ze zeggen dat ze willen helpen, maar ze zijn er op uit om me te straffen. Die gedachte betekent helemaal niet dat die schuldenaren onwillig zijn of mogelijk illegale activiteiten ondernemen. Het is een basale angst. Voor de persoon met macht. Die schijnbaar naar believen ten gunste of ongunste kan besluiten op basis van beleid dat doorspekt is met wantrouwen, en voor velen bovendien ondoorzichtig en onbegrijpelijk is.
Zodra gemeentelijke organisaties bereid zijn als eerste de hand in eigen boezem te steken, kan daarna ontdekt worden hoe (samenhang tussen) proceselementen en communicatie met de schuldenaar verbeterd kunnen worden. Maar voorop staat zelfreflectie en interne hygiëne. Dat is de primaire hervorming waar het sociaal domein voor staat. Alleen zo kan de opgeworpen barrière opgeruimd worden die zovelen tegenhoudt beroep te doen op de noodzakelijke ondersteuning waaraan zo’n grote behoefte bestaat. Een einde aan het wantrouwen.